Domanda |
Risposta |
czytam, bede czytal, czytalem, przeczytalismy inizia ad imparare
|
|
ik lees, ik zal lezen, ik las we hebben gelezen
|
|
|
leze, bede lezal, lezalem polezelismy inizia ad imparare
|
|
ik lag, ik zal liggen, ik lag, we hebben gelegen
|
|
|
chodze, pojde, chodzilem, poszlismy inizia ad imparare
|
|
ik loop, ik zal lopen, ik liep, we hebben gelopen
|
|
|
biore, wezme, bralem, wzielismy inizia ad imparare
|
|
ik neem, ik zal nemen, ik nam, we hebben genomen
|
|
|
mowie, bede mowil, mowilem, mowilismy inizia ad imparare
|
|
ik praat, ik zal praten, ik praatte, we hebben gepraat
|
|
|
podrozuje, bede podrozowal, podrozowalem, podrozowalismy inizia ad imparare
|
|
ik reis, ik zal reizen, ik reisde, we hebben gereisd
|
|
|
gole, ogole, golilem, ogolilismy inizia ad imparare
|
|
ik scheer, ik zal scheren, ik schoor we hebben geschoren
|
|
|
maluje, pomaluje, malowalem, pomalowalismy inizia ad imparare
|
|
ik schilder, ik zal schilderen, ik schilderde, we hebben geschilderd
|
|
|
pisze, napisze, pisalem, napisalismy inizia ad imparare
|
|
ik schrijf, ik zal schrijven, ik schreef, we hebben geschreven
|
|
|
zamykam, zamkne, zamykalem, zamknelismy inizia ad imparare
|
|
ik sluit, ik zal sluiten, ik sloot, we hebben gesloten
|
|
|
kroje, pokroje, kroilem, pokroilismy inizia ad imparare
|
|
ik snijd, ik zal snijden, ik sneed, we hebben gesneden
|
|
|
gram, zagram, gralam, zagralismy inizia ad imparare
|
|
ik speel, ik zal spelen, ik speelde, we hebben gespeeld
|
|
|
mowie, powiem, mowilem, powiedzielismy inizia ad imparare
|
|
ik spreek, ik zal spreken, ik sprak, we hebben gesproken
|
|
|
skacze, skocze, skakalem, skoczylismy inizia ad imparare
|
|
ik spring, ik zal springen, ik sprong, we zijn gesprongen
|
|
|
stoje, bede stal, stalem, postalismy inizia ad imparare
|
|
ik sta, ik zal staan, ik stond, we hebben gestaan
|
|
|
ciagne, pociagne, ciagnalem, pociagnelismy inizia ad imparare
|
|
ik trek, ik zal trekken, ik trok, we hebben getrokken
|
|
|
lece, polece, lecialem, polecielismy inizia ad imparare
|
|
ik vlieg, ik zal vliegen, ik vloog, we zijn gevlogen
|
|
|
pytam, zapytam, pytalem, zapytalismy inizia ad imparare
|
|
ik vraag, ik zal vragen, ik vroeg, we hebben gevraagd
|
|
|
czekam, zaczekam, czekalem, zaczekalismy inizia ad imparare
|
|
ik wacht, ik zal wachten, ik wachtte, we hebben gewacht
|
|
|
pracuje, bede pracowal, pracowalem, pracowalismy nie pracuj tak ciezko! tak nie mozna, masz pracowac! musialem pracowac inizia ad imparare
|
|
ik werk, ik zal werken, ik werkte, we hebben gewerkt werk niet te hard! zo werkt dat niet, werken zal je! ik heb moeten werken
|
|
|
rzucam, rzuce, rzucalem, rzucilismy inizia ad imparare
|
|
ik werp, ik zal werpen, ik wierp, we hebben geworpen
|
|
|
spiewam, zaspiewam, spiewalam, zaspiewalismy inizia ad imparare
|
|
ik zing, ik zal zingen, ik zong, we hebben gezongen
|
|
|
siedze, usiade, siedzialem, posiedzielismy siedzicie wygodnie? mam tego dosyc inizia ad imparare
|
|
ik zit, ik zal zitten, ik zat, we hebben gezeten zitten jullie lekker? het ziet me tot hier
|
|
|
plywam, poplywam, plywalem, poplywalismy poplynalem do brzegu, magda ma zbyt obszerne spodnie inizia ad imparare
|
|
ik zwem, ik zal zwemmen, ik zwom, we hebben gezwommen ik ben naar de kant gezwommen, magda zwemt in haar broek
|
|
|