1. vlak
Gelukkig was er een Armaniwinkel vlak bij het steegje waar Dima had geslapen.
Hij was vlak achter mij.
We maakten het werk vlak voor tien uur af.
De uitgang van de metro is vlak naast de deur van het gebouw.
Ik parkeerde mijn auto vlak bij de hoofdingang.
2. plat
Zijn de kippen plat als borden, was de tractor weer eens sneller.
De top van de heuvel is plat.
Olandese parola "flat"(plat) si verifica in set:
Top 300 adjectives in Dutch 51-100lesson 8 question wordsMOVING HOUSE 2