1. totaal
Hij was totaal niet tevreden.
Later, toen ze weg waren gegaan, was er geen levende ziel meer te bekennen op de kade, de stad met zijn cipressen leek totaal uitgestorven, maar de zee bruiste nog en sloeg tegen de kust.
Hij kan totaal niet zwemmen, maar voor skiën is hij de beste.
Natuurkunde interesseert me totaal niet.
De geschiedenis lijkt totaal niet op wat je in geschiedenisboeken leest.
Hij luistert totaal niet naar zijn vader.
Ik heb totaal geen verstand van muziek.