30 czasowników nieregularnych

 0    42 schede    siudekmonika4
Scarica mp3 Stampa Gioca Testa il tuo livello
 
Domanda Risposta
iść
inizia ad imparare
gaan ging gingen (zijn) gegaan
zostać
inizia ad imparare
blijven bleef bleven gebleven
myśleć
inizia ad imparare
denken
robić
inizia ad imparare
doen deed deden gedaan
widzieć
inizia ad imparare
zien zag/zagen gezien
mieć
inizia ad imparare
hebben had hadden gehad
przyjść
inizia ad imparare
komen - kwam kwamen - zijn gekomen
być
inizia ad imparare
zijn was/waren geweest
chcieć
inizia ad imparare
willen / wilde/wou - wilden/wouden / (h) gewild
stać sie
inizia ad imparare
worden / werd - werden / (z) geworden
powiedzieć
inizia ad imparare
zeggen zei/zeiden gezegd
musieć
inizia ad imparare
moeten / moest - moesten / (h) gemoeten
mogen
inizia ad imparare
mogen / mocht - mochten / (h) gemogen
wziąć
inizia ad imparare
nemen / nam - namen / (h) genomen
jechać
inizia ad imparare
rijden - reed/reden - gereden
zrozumieć
inizia ad imparare
verstaan - verston/verstonden - verstaan
jeść
inizia ad imparare
eten - ataten -gegeten
spać
inizia ad imparare
slapen - sliep/sliepen - geslapen
czytać
inizia ad imparare
lezen - las/lazen - gelezen
dawać
inizia ad imparare
geven - gaf/gaven - gegeven
pisać
inizia ad imparare
schrijven - schreef/schreven - geschreven
kupować
inizia ad imparare
kopen - kocht/kochten - gekocht
móc, potrafić
inizia ad imparare
kunnen - kon/konden - gekund
rozumieć
inizia ad imparare
begrijpen - begreep/begrepen - begrepen
czytać
inizia ad imparare
lezen - las/lezen - gelezen
zapomnieć
inizia ad imparare
vergeten / vergat - vergaten / (z/h) vergeten
znaleźć
inizia ad imparare
vinden / vond - vonden / (h) gevonden
pić
inizia ad imparare
drinken-h. gedronken-dronk/dronken
zaczynać
inizia ad imparare
beginnen - begon/begonnen - is begonnen
wiedzieć
inizia ad imparare
weten - wist/wisten - geweten
pływać
inizia ad imparare
zwemmen / zwom - zommen / (b/h) gezwommen
szukać
inizia ad imparare
zoeken - zocht/zochten - h. gezocht
myć
inizia ad imparare
wassen / waste - wasten / (z/h) gewassen
pytać
inizia ad imparare
vragen - vroeg/vroegen - h. gevraagd
znaleźć, uważać za
inizia ad imparare
vinden - vond/vonden - h. gevonden
piec
inizia ad imparare
bakken - bakte/bakten - h gebakken
zaczynać
inizia ad imparare
beginnen - begon/begonnen - z. begonnen
przynieść
inizia ad imparare
brengen - bracht/brachten - h. gebracht
nosić
inizia ad imparare
dragen-droeg/droegen - h. gedragen
pomagać
inizia ad imparare
helpen - hielp/hielpen - h. geholpen
nazywać się
inizia ad imparare
heten - heette/heetten - heb geheten
trzymać
inizia ad imparare
houden -hield/hielden - h. gehouden

Devi essere accedere per pubblicare un commento.