→ Słówka Chapter 6 Kleding → Avvia Impara / Scarica schede MP3

Domanda		Risposta
spodnie inizia ad imparare		de broek/ de broeken
koszula inizia ad imparare		het hemd
koszule inizia ad imparare		de hemden
kurtka Moja mama kupiła mi nową kurtkę. inizia ad imparare		de jas Mijn moeder heeft me een nieuw jack gekocht.
kurtki inizia ad imparare		de jassen
majtki inizia ad imparare		de onderbroek
majtki plural inizia ad imparare		de onderbroeken
koszula inizia ad imparare		het overhemd
koszule inizia ad imparare		de overhemden
spodnica inizia ad imparare		de rok
spodnice inizia ad imparare		de rokken
but inizia ad imparare		de schoen
buty Kupiłem nową parę butów. inizia ad imparare		de schoenen Ik heb een nieuw paar schoenen gekocht.
skarpetka inizia ad imparare		de sok
skarpety inizia ad imparare		de sokken
torba inizia ad imparare		de tas
torby inizia ad imparare		de tassen
sweter inizia ad imparare		de trui
swetry inizia ad imparare		de truien
koszulka inizia ad imparare		het t-shirt
koszulki inizia ad imparare		de T-shirts
zapinany sweter, bluza inizia ad imparare		het vest, de vesten
bluzka inizia ad imparare		de bloes
bluzki inizia ad imparare		de bloezen
ubranie inizia ad imparare		de kleding
za, zbyt inizia ad imparare		te
co on ubiera? inizia ad imparare		wat draagt hij?
oboje inizia ad imparare		allebei
nosić, mieć na sobie inizia ad imparare		aanhebben
odmiana czasownika aanhebben inizia ad imparare		1. ik heb aan 2 jij hebt aan 3. hij heeft aan
suknia, sukienka inizia ad imparare		de jurk
sukienki inizia ad imparare		de jurken
ubrania Muszę uprać moje ubrania. inizia ad imparare		kleren Ik moet m'n kleren wassen.
krotki Kupiłem jej koszulkę z krótkimi rękawami. inizia ad imparare		kort/ korte Ik heb haar een t-shirt met korte mouwen gekocht.
kozak inizia ad imparare		de laars
kozaki inizia ad imparare		de laarzen
dlugi inizia ad imparare		lang, lange
elegancki, porzadny inizia ad imparare		net, nette
garnitur inizia ad imparare		het pak
garnitury inizia ad imparare		de pakken
wolny To wolny kraj. inizia ad imparare		vrij, vrije Het is een vrij land.
praca Moja praca jest bardzo ciekawa. inizia ad imparare		het werk Mijn werk is erg interessant.
bransoletka inizia ad imparare		de armband
bransoletki inizia ad imparare		de armbanden
okulary inizia ad imparare		de bril / de brillen
rekawiczka inizia ad imparare		de handschoen/ de handschoenen
kapelusz inizia ad imparare		de hoed
kapelusze inizia ad imparare		de hoeden
chustka inizia ad imparare		de hoofddoek
chustki inizia ad imparare		de hoofddoeken
zegarek na reke inizia ad imparare		het horloge/ de horloges
lancuszek inizia ad imparare		de ketting/ de kettingen
czapka inizia ad imparare		de muts
czapki inizia ad imparare		de mutsen
kolczyk inizia ad imparare		de oorbel
kolczyki inizia ad imparare		de oorbellen
pierscionek inizia ad imparare		de ring
pierscionki inizia ad imparare		de ringen
bizuteria/ bizuterie inizia ad imparare		het sieraad/ de sieraden
szalik inizia ad imparare		de sjaal
szaliki inizia ad imparare		de sjaals
chwileczke inizia ad imparare		een ogenblik alstublieft
na chwilke inizia ad imparare		even
dziura inizia ad imparare		het gat
dziury inizia ad imparare		de gaten
bardzo Jesteśmy tobą bardzo rozczarowani. inizia ad imparare		heel We zijn heel teleurgesteld in jou.
szkoda Szkoda, że musisz już iść. inizia ad imparare		jammer Het is jammer dat je weg moet.
zepsuty inizia ad imparare		kapot, kapotte
brać że sobą inizia ad imparare		meenemen
odmiana czasownika meenemen inizia ad imparare		1. ik neem mee 2 jij neemt mee 3. hij neemt mee 1.2.3. wij nemen mee
wymieniac inizia ad imparare		ruilen
odmiana czasownika ruilen inizia ad imparare		1. ik ruil 2. jij ruilt 3. hij ruilt 1.2.3 wij ruilen
wyslac inizia ad imparare		sturen
odmiana czasownika sturen inizia ad imparare		1. ik stuur 2. jij stuurt 3. hij stuurt
to słowo wyraża potwierdzenia inizia ad imparare		wel
odmiana czasownika werken inizia ad imparare		1. ik werk 2. jij werkt 3. hij werkt
odmiana czasownika chciec- willen inizia ad imparare		1. ik wil 2. jij wil 3. hij wil 1.2.3 wij willen
czas Nie mamy czasu! inizia ad imparare		de tijd We hebben geen tijd!
wieczor Każdego wieczora grałem z kuzynem w karty. inizia ad imparare		de avond Elke avond kaartte ik met mijn neef.
wieczory inizia ad imparare		de avonden
trwać inizia ad imparare		duren (het duurt)
pol godziny inizia ad imparare		een half uur
Która jest godzina? inizia ad imparare		Hoe laat is het?
zegar inizia ad imparare		de klok
zegary inizia ad imparare		de klokken
kwadrans inizia ad imparare		het kwartier
popoludnie inizia ad imparare		de middag
popoludnia inizia ad imparare		de middagen
noc Nie mogłem spać całą noc. inizia ad imparare		de nacht Ik kon niet de hele nacht slapen.
noce inizia ad imparare		de nachten
w nocy, noca inizia ad imparare		's nachts, 's nachts
rano inizia ad imparare		de ochtend, de ochtenden
sekunda, sekundy inizia ad imparare		een seconde, de secondes
godzina inizia ad imparare		het uur/ de uren
czy sklep jest otwarty? inizia ad imparare		is de winkel open?
z wyjatkiem inizia ad imparare		behalve
zamawiac Zamówiliście już coś? inizia ad imparare		bestellen Hebben jullie iets al besteld?
odmiana czasownika bestellen inizia ad imparare		1. ik bestel 2. jij bestelt 3. hij bestelt 1.2.3 wij bestellen
przyniesc inizia ad imparare		brengen
odmiana czasownika brengen inizia ad imparare		1. ik breng 2. jij brengt 3. hij brengt
zamkniety Drzwi są zamknięte. inizia ad imparare		dicht De deur is dicht.
swieto inizia ad imparare		de feestdag
swieta inizia ad imparare		de feestdagen
zamkniety inizia ad imparare		Gesloten
online inizia ad imparare		online
otwarty Sklep jest otwarty do godz. 8. inizia ad imparare		open De winkel is open tot 8 uur.
godzina otwarcia inizia ad imparare		de openingstijd/ en
odebrac inizia ad imparare		ophalen
odmiana czasownika ophalen inizia ad imparare		1. ik haal op 2. jij haalt op 3. hij haalt op 1.2.3 wij halen op
rzeczy inizia ad imparare		de spullen
niemniej jednak inizia ad imparare		toch
tysiac inizia ad imparare		duizend
numer, liczba inizia ad imparare		het getal, de getallen
milion Jest około 6 milionów ludzi na świecie. inizia ad imparare		miljoen Er zijn ongeveer zes miljoen mensen op aarde.
okolo inizia ad imparare		ongeveer
dokladnie inizia ad imparare		precies
prać ubrania inizia ad imparare		kleren wassen
wszystko Moja żona kupuje wszystko, co uważa za ładne. inizia ad imparare		alles Mijn vrouw koopt alles wat ze mooi vindt.
osobno inizia ad imparare		apart
ciemny inizia ad imparare		donker, donkere
suchy Zimą moja skóra staje się bardzo sucha. inizia ad imparare		droog, droge In de winter wordt mijn huid heel droog.
stopien inizia ad imparare		de graad, de graden
natychmiast Wyjdź stamtąd natychmiast! inizia ad imparare		meteen Kom er meteen uit!
powiesic inizia ad imparare		ophangen [1. ik hang op 2. jij hangt op 3. hij hangt op 1.2.3 wij hangen op]
czysty inizia ad imparare		schoon, schone
brudny Toaleta jest bardzo brudna. inizia ad imparare		vies, vieze Het toilet is zeer vies.
cieply inizia ad imparare		warm, warme
prac, myc inizia ad imparare		wassen 1. ik was 2. jij wast 3. hij wast 1.2.3 wij wassen
sam, samodzielnie inizia ad imparare		zelf
Oni piją oboje wino inizia ad imparare		Ze drinken allebei wijn
Ona nosi spodnice inizia ad imparare		Ze draagt een rok.
Ona ma ładne ubrania. inizia ad imparare		zij heeft nette kleding.
Jestem w pracy. inizia ad imparare		ik ben op mijn werk.
jesteśmy wolni. inizia ad imparare		wij zijn vrij.
On ma na sobie płaszcz. inizia ad imparare		hij heeft een jas aan.
krótkie spodenki inizia ad imparare		de korte broek
ubrania inizia ad imparare		de kleren
garnitur inizia ad imparare		het pak
sukienka inizia ad imparare		de jurk
dluga spódnica inizia ad imparare		de large rok
Dziewczyna ma na sobie krótkie spodenki. inizia ad imparare		het meisje draagt een korte broek.
Kim i Laura noszą schludne ubrania. inizia ad imparare		Kim en Laura dragen nette kleding.
Pan Van Zanten zawsze nosi garnitur. inizia ad imparare		Meneer van Zanten draagt altijd een pak.
Carla nigdy nie nosi długich spodni. inizia ad imparare		Carla draagt nooit een lange broek.
Dzieci noszą zielone buty. inizia ad imparare		De kinderen dragen groene laarzen.
Lubię nosić sukienki. inizia ad imparare		Ik draag graag een jurk.
Patrick ma zawsze wolny dzień w środy. inizia ad imparare		Patrick is op woensdag altijd vrij.
Nie mogę przyjść, bo jestem w pracy. inizia ad imparare		Ik kan niet komen, want ik ben op mijn werk.
Nauczyciel ma na sobie niebieską kamizelkę. inizia ad imparare		De docent heeft een blauw vest aan.
Czy często kupujesz nowe ubrania? inizia ad imparare		Koop je vaak nieuwe kleren?
Brit i Jonas mają gorączkę. inizia ad imparare		Brit en Jonas hebben allebei koorts.
Moja babcia ma na sobie spódnicę. inizia ad imparare		Mijn oma draagt een rok.
Kozaki są stare. inizia ad imparare		De laarzen zijn oud.
Oboje są lekarzami. inizia ad imparare		Ze zijn ellebei dokter.
Ma na sobie czerwone buty. inizia ad imparare		Hij heeft rode schoenen aan.
Ubrania są w szafie. inizia ad imparare		De kleren liggen in de kast.
One obydwie mają wolne. inizia ad imparare		Ze zijn allebei vrij.
Kobieta ma na sobie sweter. inizia ad imparare		De vrouw draagt een trui.
Mężczyzna ma długą brodę. inizia ad imparare		De man heeft een lange baard.
Są w pracy. inizia ad imparare		Zij zijn op het werk.
Oni są w pracy. inizia ad imparare		zij zijn op het werk.
Noszą schludne ubrania. inizia ad imparare		Zij dragen nette kleding.
Marii przymierza garnitur. inizia ad imparare		Marii past een pak.
Ta sukienka jest niebieska. inizia ad imparare		De jurk is blauw.
Krótki pasek jest niebieski. inizia ad imparare		De korte kroek is blauw.
Jakiego koloru jest spódnica? inizia ad imparare		Welke kleur is de rok?
Ile masz spódnic? inizia ad imparare		Hoeveel rokken heb je?
Co to jest? inizia ad imparare		Wat is dit?
Czyja to spódnica? inizia ad imparare		Van wie is de rok?
Kiedy nosisz spódnicę? inizia ad imparare		Wanneer draag je een rok?
Którą spódnicę kupujesz? inizia ad imparare		Welk rokje koop je?
Gdzie jest moja spódnica? inizia ad imparare		Waar is mijn rok?
Kto nosi niebieską spódnicę? inizia ad imparare		Wie draagt een blauwe rok?
Na której ulicy mieszkasz? inizia ad imparare		In welke straat woon je?
Mieszkam na ulicy Het Sloe. inizia ad imparare		Ik woon in de Het Sloe straat.
Skąd jesteś? inizia ad imparare		Waar komt u vandaan?
Kiedy jest impreza? inizia ad imparare		Wanneer is het feest?
Jaki rodzaj chleba chcesz? inizia ad imparare		Welk brood wil je?
Jaki garnitur masz na sobie dziś wieczorem? inizia ad imparare		Welk pak draag je vanavond?
Szary garnitur inizia ad imparare		Het grijze pak
Co robi Bram? On jest piekarzem. inizia ad imparare		Wat doet Bram? Hij is bakker.
Ile par spodni masz? inizia ad imparare		Hoeveel broeken heb jij?
Który pracownik chce mi pomóc? inizia ad imparare		Welke medewerker wil mij helpen?
Chodź, pomogę ci. inizia ad imparare		Kom maar, ik help u.
Kto zna odpowiedź? inizia ad imparare		Wie weet het antwoord?
Które ciasteczko chcesz? inizia ad imparare		Welk koekje wil je?
Czego by Pan się napił? Poproszę kawę. inizia ad imparare		Wat wil je drinken? Koffie, alstublieft.
Który kubek jest Twój? Czerwony kubek. inizia ad imparare		Welk kopje is van jou? Het rode kopje.
Ile ziemniaków chcesz? inizia ad imparare		Hoeveel aardappels wilt u?
Gdzie znajduje się łazienka? inizia ad imparare		Waar is de badkamer?
Kim jesteś? Nowy sąsiad. inizia ad imparare		Wie bent u? De nieuwe buurman.
Jakie buty masz na sobie? inizia ad imparare		Welke schoenen doe je aan?
Kiedy masz wolny czas? W weekend. inizia ad imparare		Wanneer ben je vrij? In het weekend.
Które jabłko chcesz? inizia ad imparare		Welke appel wil je?
Który płaszcz Ci się podoba? inizia ad imparare		Welke jas vindt je mooi?
Jakie owoce lubisz? inizia ad imparare		Welk fruit vindt je lekker?
Jaki chcesz kolor? inizia ad imparare		Welke kleur wil je?
Który dom jest domem Lidy? inizia ad imparare		Welk huis is van Lidy?
Którą książkę chcesz przeczytać? inizia ad imparare		Welk boek wil je lezen?
Która ręka boli? inizia ad imparare		Welke arm doet pijn?
Jakie leki przyjmujesz? inizia ad imparare		Welke medicijnen gebruik je?
Która odpowiedź jest prawidłowa? inizia ad imparare		Welk antwoord is goed?
Które pudełko powinienem kupić? inizia ad imparare		Welk doosje moet ik kopen?
Którą kanapkę chcesz? inizia ad imparare		Welk broodje wil je?
Które klucze są do domu? inizia ad imparare		Welke sleutels zijn van het huis?
Jakie kolory ci się podobają? inizia ad imparare		Welke kleuren vind je mooi?

słówka chapter 6 kleding

Devi essere accedere per pubblicare un commento.

Scopri di più