1. valt
Nu valt mijn nikkel.
's Winters valt de nacht snel.
Of ge uw baard vier of zeven jaar laat groeien, onder het mes van de barbier valt hij in even veel tijd.
Denk erom, schaats alleen waar al anderen zijn geweest, en pas op dat je niet in een wak valt!
Valt de maan 's nachts op de daken, doet hij iedere boer ontwaken.
Ik hoop dat mijn wagen niet in panne valt en dat ik je op tijd bereik.
Valt de boer dood van de tractor, staat aan de bosrand een reactor.
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
Mijn vader valt vaak in slaap voor de TV.
Uw hemdknoopje valt af.
In het Esperanto valt het woordaccent altijd op de voorlaatste lettergreep.
Valt in de stal de verwarming uit, dan komt de melk in blokjes eruit.
Deze vraagt valt buiten ons onderzoeksdomein.
Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in.
Alles wat vliegt, valt vroeg of laat naar beneden.
2. vallen
Waar gehakt wordt, vallen spaanders.
Laat mij niet vallen.
/ val/ viel(en)/ z. gevallen
Ik heb het idee om een huis te kopen laten vallen.
Ze beloven ons gouden bergen, maar ik heb zo het vermoeden dat we op de vervulling van die beloften kunnen wachten tot de dag dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen.
Ge hebt uw zakdoek laten vallen.
De Canadese Dankzeggingsdag en de Columbusdag in de Verenigde Staten van Amerika vallen samen, daarom maken Esperantosprekers uit beide landen van de gelegenheid gebruik om een internationale bijeenkomst te hebben.
De boom kon ieder moment gaan vallen.
Ik heb de oude man op zijn rug zien vallen op straat.
Gewoonlijk vallen wolven geen mensen aan.
Dima?! Al-Sayib was zo verbijsterd, dat hij zijn Fanta op zijn computer liet vallen en daarmee zijn jacht op noobs ruïneerde. "Dima?! Ben jij dat echt?!"
Ik ben bang om te vallen.
Mijn grapjes vallen bij hem niet in de smaak.
De appels vallen al in de tuin.
Ik was bang dat ik misschien in slaap zou vallen achter het stuur.