1. vis
Zij blikken vis in.
Ik hou van vis.
Vis, alsjeblieft.
De vis stinkt niet aan de staart maar aan de kop
Kunt gij vis klaarmaken?
Gasten en vis blijven maar drie dagen fris.
De hond heeft de vis met graat en staart en alles opgegeten.
De Grieken eten ook dikwijls vis.
Over het algemeen eten westerlingen vis niet rauw.
Ik eet geen vlees, geen vis en geen zeevruchten, en ook geen vleesbouillon.
Vis moet zwemmen.
Boter bij de vis.
Ja, antwoordde Dima, terwijl hij een stukje halfopgegeten vis dat was blijven zitten op zijn rechtermouw wegveegde. "Ik wil graag dat daar kopen."
Gedroogde vis is niet mijn smaak.
Gezien hij geen mogelijkheid had om vuur te maken, at hij de vis rauw.
Olandese parola "рыба"(vis) si verifica in set:
Домашние питомцы на голландском