1. besluiten
besluiten, besloot, besloten. Waarom besloot je grootvader naar Irak te vertrekken? We hebben besloten meer informatie te vragen over de reis.
Er kleven voor- en nadelen aan allebei je meningen, ik ga dus niet meteen besluiten welke te ondersteunen.
2. aflopen
Ik dacht dat de film nooit zou aflopen.
Ik hoop dat alles uiteindelijk goed zal aflopen.
Olandese parola "zakończyć"(aflopen) si verifica in set:
wejsciowka 20.033. opzeggen
4. eindeloos
Olandese parola "zakończyć"(eindeloos) si verifica in set:
holenderski preply5. afmaken
Ik wil het werk zelf afmaken.
Je moet je studie afmaken voor je vader wordt