1. afgelopen
Om negen uur was het spel afgelopen.
Ze was afgelopen maand in Amerika.
Het is allemaal afgelopen.
Was hij het afgelopen jaar in Hokkaido?
Afgelopen jaar kreeg ik een beroerte.
Wat heb je afgelopen nacht gedaan?
Afgelopen week heeft ze een schitterende dochter gekregen.
Gisteren is de wekker niet afgelopen en Kurt is niet wakker geworden.
Het duurt niet lang meer voordat de wintervakantie afgelopen is.
Er was helemaal geen regen de afgelopen drie maanden.
afgelopen zomer/ vorige zomer
Afgelopen zondag was het eerste advent en hebben we de adventster voor het raam gehangen.
Morgen is de conferentie afgelopen.
De afgelopen tijd is er veel gesproken over de architectuur van de nieuwe school.
Afgelopen nacht stierf zijn vader in het ziekbed.