1. de lucht
1. Er zijn geen wolken in de lucht 2. de lucht betrekt 3. Er hangt iets in de lucht
Er zijn geen wolken in de lucht
2. lucht
Lucht is onzichtbaar.
Zonder lucht kan men zelfs geen 10 minuten blijven leven.
Hoe hoger men klimt, hoe kouder de lucht wordt.
Laat wat frisse lucht binnen.
Mensen kunnen niet leven zonder lucht.
Deze stad is berucht vanwege haar vervuilde lucht.
De lucht voelde een beetje koud aan.
Niemand is vrij; zelfs de vogels zijn geketend aan de lucht.
De ballon daalde geleidelijk naarmate de lucht eruit kwam.
Lucht is voor mensen wat water is voor vissen.
Alle mensen ademen lucht.
Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt.
Lucht en leegte, alles is leegte.
Water en lucht zijn allebei fluïda.
Al vlogen er varkens in de lucht, nog zou ik haar geloven.