1. spijten
Het zal u spijten.
Ooit zal het u spijten.
2. spijt
Het spijt me.
Het spijt mij, maar het is niet mogelijk.
Daar krijgt ge nog spijt van!
Ik heb spijt dat ik daarheen gegaan ben.
Ik wil er niet de rest van mijn leven spijt van hebben.
Bij een ouderling slaapt de spijt in en wordt enkel de gierigheid wakker.
Wie geen vertrouwen heeft, heeft geen spijt.
Het spijt mij dat ik u tot voor enkele minuten voor een leugenaar gehouden heb.
Het spijt mij u te moeten meedelen dat u niet bent toegelaten.
Na zes maanden in China zul je je realiseren dat je spijt hebt dat je die pizza niet hebt aangenomen voordat je vertrok.
Het spijt mij, maar deze informatie mogen we niet prijsgeven.
Spijt en droefheid dekken geen schuld.
Je kunt er wel spijt van hebben, maar daar schiet je nu niets mee op.
Het spijt me zeer, maar de vlucht is vol.
Het spijt hem dat hij niet harder gewerkt heeft op school.
Olandese parola "żal"(spijt) si verifica in set:
holenderski preply