1. dwingen
dwing, dwingt, dwingen; dwong, dwongen; ik heb gedwongen
De politie zal jullie dwingen de kogels te vinden.
2. macht
Macht en geld zijn onafscheidelijk.
Eigenlijk is het alleen de macht die hen interesseert.
De koning maakte misbruik van zijn macht.
Drie tot de derde macht is zevenentwintig.
Kennis is macht.