1. slim
Jan is een slimme leerling.
Hij is slim.
Een man met de naam Slim is bij dat ongeval gedood.
Wel, het zou dan wel zo kunnen zijn dan hij slim is, maar hij maakt vaak fouten door niet op te letten.
Hij is niet zo slim als zijn broer.
Zij is echt slim, niet?
Hij leerde zo snel Chinees, iedereen zegt dat hij zeer slim is, dat hij echt een taalknobbel heeft.
Het was een waar genoegen de avond met een slim, grappig en mooi meisje als jou door te brengen.
Olandese parola "klok"(slim) si verifica in set:
Persoonlijkheid adjectieven in het NoorsPersonlighetsadjektiver på nederlandsk2. wijs
Het is waar dat ze jong is, maar ze is wijs.
Wees niet zo wijs!
Hij is eerder sluw dan wijs.
Niet alle mannen zijn wijs.
Door scha en schande wordt men wijs.
Het was heel wijs van hem het smeergeld af te wijzen.
Geluk maakt trots, ongeluk maakt wijs.