1. inbraak
2. diefstal
Hij is schuldig aan diefstal.
Hij werd gestraft voor de diefstal van het geld.
3. inbreker
De politiemannen arresteerden de inbreker.
De inbreker brak in het huis onder dekking van de nacht.
4. beroven
Deze wet zal ons van onze grondrechten beroven.