1. museum
Gaat deze bus naar het museum?
Waar is het museum?
De gids leidde de groep door het museum.
Om bij het museum te komen moet je die bus nemen.
Waar is de ingang van het museum?
U moet deze bus nemen om bij het museum te komen.
Het museum is een bezoek waard.
Er worden enkele interessante objecten tentoongesteld in het museum.
Tegenover het museum zult ge twee gebouwen zien, en het restaurant is het grootste van beide.
Er zijn heuvels, een klein museum, een openbare tuin en een grote kerk.
2. het museum
Olandese parola "museo"(het museum) si verifica in set:
Questo lo sai già:) - Deze ken je al:)