1. traag
Traag, a.u.b.
Tom stapt traag.
Wilt u zo traag mogelijk spreken?
Volgens een Turks spreekwoord gaan de dagen traag voorbij, maar vliegen de jaren.
Opa spreekt heel traag.
Hoe traag zijt ge toch!
Ik sprak traag, opdat ze me konden verstaan.
De brede rivier stroomt traag.
2. langzaam
Het papieren vliegtuig gleed langzaam naar de grond.
Hoe uitgehongerd je ook bent, je moet langzaam eten.
De treinen in Servië zijn verschrikkelijk langzaam.
De Roemenen uit Transsylvanië spreken heel langzaam.
Haast u langzaam.
Ik hou van langzaame melodieën.
Hij ging langzaam de trap op.
Ze verdween langzaam in het nevelige bos.
Olandese parola "lento"(langzaam) si verifica in set:
Aggettivi - Eigenschappen