1. bekend
Hij heeft een moord bekend.
Vanmorgen is bij een aanvaring tussen een binnenvaartschip en een veerpont ten minste één persoon om het leven gekomen. Het is niet bekend of er, behalve de schipper, nog andere opvarenden op de veerpont waren.
De oorzaak van de brand was bekend.
Zijn foto's zijn erg bekend.
De wijn die hier geproduceerd wordt is erg bekend.
Het voorval heeft zijn naam bekend gemaakt.
Zijn naam is bekend bij iedereen.
Ierland staat bekend om zijn kant.
Haaien staan bekend om hun bloeddorstig karakter.
Veel economen is dit niet bekend.
Hij is een bekende artiest.
Zijn gezicht is voor velen bekend.
De advocaat was westers en niet bekend met hun culturen.
Bekend zijn is niet erfelijk.
Dat liedje klinkt mij bekend in de oren.