1. stellen
Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.
Ik wou een vraag stellen.
Ik zou het op prijs stellen als ze naast me zou komen zitten.
Veel vrouwen streven naar een hogere opleiding en een carrière, en daarom stellen ze huwelijk en kinderen uit.
De rode lijnen op de kaart stellen spoorwegen voor.
Als ge iemand vragen kunt doen stellen, stuurt ge het gesprek naar uw doel.
Moet je echt de vraag stellen om het antwoord te weten te komen?
De afdeling Forensische Opsporing probeert de oorzaak van de brand van vandaag vast te stellen.
We hebben beslist de vergadering uit te stellen tot volgende zondag.
Een idioot kan meer vragen stellen dan tien wijze mensen kunnen beantwoorden.
Wij stellen dat de economie beter zal worden.
Wat stellen deze punten op de kaart voor?
Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
Men moet geen taalkundige zijn om vast te stellen dat dit kindje nog niet kan spreken.
Maakt u zich geen zorgen, probeerde Dima de vrouw gerust te stellen. "Het is niet van mij."