1. regenen
Het gaat regenen.
Ik wou dat het ophield met regenen.
Laat ons wachten tot het ophoudt met regenen.
Het begon te regenen om 4 uur 's morgens.
Ik was pas buiten toen het begon te regenen.
Volgens de radio zal het morgen regenen.
Het zou kunnen regenen morgen.
Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was begon het ook nog eens te regenen.
Volgens de weersvoorspelling gaat het morgenmiddag regenen.
Het houdt juist op met regenen, laat ons dus vertrekken.
Ik had de bloemen geen water hoeven geven. Ik was er maar net klaar mee, of het begon te regenen.
Nu dat het gestopt is met regenen, kunnen we naar huis gaan.
Het zal misschien regenen.
Hij stelde vast dat het waarschijnlijk zou regenen.
Juist toen hij het huis uit ging, begon het te regenen.