1. de grond
Hij is op de grond gevallen.
Lig niet op de grond!
Olandese parola "le sol"(de grond) si verifica in set:
HCE U14,15,17,18,19,20 NL-FR2. de vloer
1. Hij mopt de vloer elke dag 2. Ik ben de vloer aan het moppen.
Olandese parola "le sol"(de vloer) si verifica in set:
Français - Néerlandais