1. begin
Ik was van in het begin al niet van plan om in een grote stad te wonen.
Ik begin vanavond.
Aan het begin van elk weekeinde ben ik tegelijk moe en vrolijk.
In het begin had hij een hekel aan haar, maar na verloop van tijd ging hij van haar houden.
Wat wordt het morgen? Het begin of het einde?
Met dat als begin werden veel Europese gedichten en werd veel literatuur geïntroduceerd.
Mijn broer heeft haar van in het begin geminacht.
Verwonderd zijn, zich iets afvragen, is het begin van het begrip.
De mensen aten met hun vingers sinds het begin van de geschiedenis.
Laten we bij het begin beginnen.
Je bent nog maar aan het begin van je leven, wees niet zo wanhopig!
Ze zal aankomen in Tokio begin volgende maand.
De geboorte is, in zekere zin, het begin van de dood.
Begin maart viel de dooi in en lag het meer al gauw vol ijsschotsen, en op één daarvan zat een klein, eenzaam poesje.