1. praat
Hij praat altijd veel.
Praat niet in de leesruimte.
Ik praat niet tegen jou, maar tegen de aap.
Praat niet zo snel, alstublieft.
Wie te veel praat, schaadt zichzelf.
Hij praat erg goed Japans.
Die jongen praat alsof hij een volwassene is.
Van praat komt praat.
Het aantal muffins dat je krijgt, zal omgekeerd evenredig zijn aan het aantal keer dat je op IRC praat.
Olandese parola "talking"(praat) si verifica in set:
2000 Most Used Dutch Words (1/2)