1. zitten
Ga zitten, alsjeblieft.
Een opgroeiend kind kan onmogelijk een uur stil blijven zitten.
We hebben sinds de ochtend zitten wachten, maar uiteindelijk is hij niet gekomen.
We verplaatsten onze tassen om plaats te maken zodat de oudere dame kon zitten.
Moet dit een krentenbol zijn? Je moet haast fietsen van de ene krent naar de andere, zo weinig zitten er in.
Als we de huur betalen aan de huiseigenares, zullen we geen geld meer hebben voor eten; we zitten tussen de duivel en de diepe blauwe zee.
Als je eens in de problemen mocht zitten, zal ik je helpen.
Ja, antwoordde Dima, terwijl hij een stukje halfopgegeten vis dat was blijven zitten op zijn rechtermouw wegveegde. "Ik wil graag dat daar kopen."
Jim is boos omdat zijn vriendin hem liet zitten bij hun filmafspraakje. Hij stond wel een uur in de regen op haar te wachten.
En zo zat hij op een keer aan het eind van de middag in de tuin te eten, toen een dame met een baret rustig in zijn richting kwam om aan de tafel naast hem te gaan zitten.
Heren, doe de bril omhoog! Dames zitten ook graag droog.
Jij schrijft en de kinderen schrijven; ze zitten allemaal stil en schrijven.
In de kamer staan bedden, vastgeschroefd aan de vloer. Daarop zitten en liggen mensen in blauwe ziekenhuiskleding en net als vroeger met mutsjes op. Dat zijn de gekken.
Het leven is als ganzenborden: je kunt altijd opnieuw beginnen, tenzij je in de put blijft zitten.
In een schip zitten is in de gevangenis zitten, met de kans op verdrinken.
Olandese parola "sit"(zitten) si verifica in set:
Most common Dutch words 151 - 20027. Zitten/Liggen/Staan