1. scheiden
/ scheid/ scheidde(n)/ h.z. gescheiden
Ik zou liever scheiden.
2. scheiding
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
Het was voor iedereen duidelijk dat het huwelijk vroeg of laat op een scheiding zou uitdraaien.
Olandese parola "divorce"(scheiding) si verifica in set:
Engels Idioom t/m 6