1. zeker
Zeker.
Niemand kon zeker weten wat er dan zou gebeuren.
U heeft een dure smaak! riep de verkoopster uit. "Weet u zeker dat u niet eerst onze goedkopere varianten wilt doorkijken?"
Weet jij waar mijn sleutel is? Ik zie hem nergens. "Dan kijk je zeker met je neus, want hij ligt gewoon op tafel."
Ik weet zo één, twee, drie niet waar ik het heb gelaten, maar ik weet zeker dat ik het vandaag nog in mijn handen heb gehad.
Eten met een gezin in Peking, skilopen met een goede vriend in Polen, met een hartsvriendin in Belgrado wonen - dat zou ik zeker niet gedaan hebben zonder Esperanto.
Morgen gaan alle goederen zeker naar de bestellers.
Ga zeker onmiddellijk naar daar.
Er is slechts één plaatsje in het heelal dat je zeker kan verbeteren en dat is jezelf.
Ik heb het zeker gezegd, maar dat was niet wat ik wou zeggen.
Als je als antwoord op een vraag zegt "misschien!" dan betekent dat "zeker!".
Ik weet dat je denkt dat je hebt begrepen wat je dacht dat ik gezegd heb, maar ik weet niet zeker of je je wel gerealiseerd hebt dat wat jij gehoord hebt niet is wat ik bedoelde.
Ge hebt maanden hard gewerkt, en ge verdient zeker een vakantie.
Eens droomde Zhuangzi dat hij een vlinder was, maar toen hij wakker werd, was hij niet zeker of hij Zhuangzi was die gedroomd had een vlinder te zijn, of dat hij een vlinder was die nu droomde Zhuangzi te zijn.
Ik denk dat hij gaat komen, maar ik ben niet heel zeker.