1. verblijfplaats
2. woning
Hij woont in een woning.
Mijn woning is op de vierde verdieping.
Te koop: vrijstaande woning met garage en 1200 m² grond op een mooie locatie aan zee.
Ik deel een woning met mijn broer.
3. woonruimte
Olandese parola "accommodation"(woonruimte) si verifica in set:
4 mavo strange buildings 1