1. haast
Haast u langzaam.
We zijn haast een gezin.
Ik heb haast!
Om zo snel te lopen moet hij haast wel steroïden hebben genomen.
Haast je, of je haalt de trein niet.
Haast u, of ge mist het middagmaal.
Haast u alstublieft.
Moet dit een krentenbol zijn? Je moet haast fietsen van de ene krent naar de andere, zo weinig zitten er in.
Haast u om de bus niet te missen.
Haast u! Als u niet opschiet, komen we te laat.
Ik vond het haast eng om je een hele dag niet online te zien.
Haast je, Martin. We zijn al laat!
Er is geen haast bij.
Ik heb verschrikkelijke haast... om redenen die ik niet kan noemen, antwoordde Dima de vrouw. "Laat me alstublieft gewoon dat pak daar passen."
Haast u, anders mist ge de trein.