czasowniki nieregularne

 0    50 schede    jolkon0104
Scarica mp3 Stampa Gioca Testa il tuo livello
 
Domanda Risposta
blijven, bleef, is gebleven
inizia ad imparare
zostań, został, został
breken / brak, heeft gebroken
inizia ad imparare
złamać / zepsuć, zepsuło się
brengen, bracht, heeft gebracht
inizia ad imparare
przynieść, przyniósł, przyniósł
buigen, boog, heeft gebogen
inizia ad imparare
zgięcie, ukłon, wygiął się
denken, dacht, heeft gedacht
inizia ad imparare
myśleć, myślałem, myślałem
doen, deed, heeft gedaan
inizia ad imparare
zrobić, zrobił, zrobił
dragen, droeg, heeft gedragen
inizia ad imparare
nosić, nosił, nosił
drinken, dronk, heeft gedronken
inizia ad imparare
pić, piłem, wypiłem
eten, at, heeft gegeten
inizia ad imparare
jeść, jadł, jadł
gaan, ging, zijn gegaan
inizia ad imparare
iść, szedł, poszedł
genezen, genas, heeft genezen
inizia ad imparare
wyzdrowieć, wyzdrowiał
genieten, genoot, heeft genoten
inizia ad imparare
cieszyć się, cieszył się, ucieszył się
geven, gaf, heeft gegeven
inizia ad imparare
dawać, dawał, dał,
hangen, hing, heeft gehangen
inizia ad imparare
wisieć, wisiał, powiesił
hebben, had, heeft gehad
inizia ad imparare
mieć, miałem
helpen, hielp, heeft geholpen
inizia ad imparare
pomóc, pomagałem, pomogłem
heten, heette, heeft geheten
inizia ad imparare
nazywać się
houden, hield, heeft gehouden
inizia ad imparare
trzymać, trzymałem
kiezen, koos, heeft gekozen
inizia ad imparare
wybrać, wybierałem, wybrałem
kijken, keek, heeft gekeken
inizia ad imparare
patrzeć/ oglądać, patrzułem, oglądałem
komen, kwam, zijn gekomen
inizia ad imparare
przyjść, przyszedłem
kopen, kocht, heeft gekocht
inizia ad imparare
kupować, kupiłem
krijgen, kreeg, heeft gekregen
inizia ad imparare
dostać, dostałem
kunnen, kon, heeft gekund
inizia ad imparare
móc, mogłem
lachen, lachte, heeft gelachen
inizia ad imparare
śmiać się, śmiał się,
laten, liet, heeft gelaten
inizia ad imparare
zostawić, pozwolić, zostawił
lezen, las, heeft gelazen
inizia ad imparare
czytać, czytał, przeczytał
liegen, loog, heeft gelogen
inizia ad imparare
kłamać, kłamał, skłamał
liggen, lag(en), heeft gelegen
inizia ad imparare
leżeć, leżał
lijken, leek, heeft geleken
inizia ad imparare
zdawać się, zdawało się
lopen, liep, h/z gelopen
inizia ad imparare
chodzić, chodziłem
moeten, moest, heeft gemoeten
inizia ad imparare
musieć, musiał
mogen, mocht, heeft gemogen
inizia ad imparare
mieć pozwolenie
nemen, nam, heeft genomen
inizia ad imparare
wziąć, brać, wziął
ontbijten, ontbeet, heeft ontbeten
inizia ad imparare
jeść śniadanie, zjadł śniadanie
ontbreken, ontbrak, heeft ontbroken
inizia ad imparare
być nieobecnym, brakować
overlijden - overleed - is overleden​
inizia ad imparare
umierać, umrzeć
raden, raadde, heeft geraden
inizia ad imparare
zgadnąć, zgadł
rijden, reed, heeft/is gereden
inizia ad imparare
jechać
roepen, riep, heeft geroepen
inizia ad imparare
wołać
ruiken, rook, heeft geroken
inizia ad imparare
wąchać/ czuć zapach
scheren, schoor, heeft gestoren
inizia ad imparare
golić się, ogolony,
schieten, schoot, heeft geschoten
inizia ad imparare
strzelać, strzelał
schijnen, scheen, heeft geschenen
inizia ad imparare
świecić, świeciło, wydawać się
schrijven, schreef, heeft geschreven
inizia ad imparare
pisać, pisał, napisał
schrikken, schrok, heeft geschrokken
inizia ad imparare
przestraszyć się
slaan, sloeg, heeft geslagen
inizia ad imparare
bić
slapen, sliep, heeft geslapen
inizia ad imparare
spać,
sluiten, sloot, heeft gesloten
inizia ad imparare
zamknąć, zamknął
snijden, sneed, heeft gesneden
inizia ad imparare
ciąć,

Devi essere accedere per pubblicare un commento.